De boven afgebeelde soorten moeten alle gerekend worden tot de carnivoren of beter
tot de piscivoren. Populair gezegd het zijn roofvissen: viseters. Wat dat betreft
liegen de uitdrukkingen van de koppen er niet om. Vooral Petenia splendida,
die in drie verschillende varieteiten voorkomt. ( Ook de r.b.afgebeelde goudvorm
behoort tot de natuurlijke varieteiten) Deze soort is uitgerust met een soort
trechtervormige verlenging van de snuit, die razendsnel kan worden uitgestulpt
en zo de bek door het vacuüm extra-zuigkracht verleent. Ze groeien uit tot
zo ongeveer een halve meter. Ook Parachromis managuense behoot
tot de klasse die met gemak de halve meter overtreft. Ook bij deze soort komen
verschillende kleuren voor. Evenweeel bestaat er , net als bij Ptenia splendida,
geen op geslacht gebaseerd kleurverschil. Wat precies het natuurlijk verspreidingsgebied
is, valt moeilijk na te gaan, omdat ook deze vis, vanwege zijn kwaliteiten voor
de consumptie, op nogal wat plaatsen uitgezet is. Zij komt in zeer van elkaar
verschillende watertypes voor. Parachromis loisellae fotografeerde
ik begin jaren tachtig op een van de eerste tentoonstellingen van Aqua
tropica in Hoensbroek. Toen nog onder de verkeerde naam Cichlasoma friedrichthali.
Met een uiteindelijke lengte van dik 20 cm behoort zij tot de kleintjes. |
Parachromis
dovi. Op de de tentoonstelling Aqua 'Xpo in Hasselt fotografeerde ik
afgebeeld exemplaar met een lengte van zeker 35 cm. Daarmee is hij ongeveer halverwege
zijn uiteindelijke lengte. Spreekt voor zich dat een aquarium met de inhoud van
een badkuip dan nodig is, wil men de beesten enigszins verantwoord onderbrengen.
Voedsel: Het uiterlijk en voorgaande gegevens geven ons aanwijzingen voor
het te verstrekken voer : visvlees en mosselvlees en kreeftachtigen (Mysis
en garnalen, waarbij vooral ook het ontzouten aandacht verdient.) Je hoort nogal
eens, ook kwekers met toch enige reputatie, gemalen runderhart, hartjes en levertjes
van kalkoenen e.d. adviseren. Gemakkelijk te verkrijgen produkten. Verleidelijk,
vooral als je grote aantallen jongbroed groot te brengen hebt. Het neemt de noodzaak
elke dag grote hoeveelheden levend voer te vangen weg. En de plaatsen waar dat
in overvloed te scheppen valt, zijn dun gezaaid vandaag de dag. Behalve dat nutriënten
qua samenstelling nogal ver van het natuurlijk voer afstaan, speelt hier de vraag
in hoeverre ze vrij zijn van o.a. de veelbesproken groeihormonen in de bioindustrie.
Een discuskweker vertelde mij eens dat zijn jongbroed op voer waarin runderhart
ontbrak veel minder snel groot werd. Dat valt n.m.m.maar op een manier te duiden |