Het
thema op deze en de volgende drie (Tip: gebruik de cijfertjes boven)
pagina's is Labyrintvissen.
Zij danken hun naam aan een klein orgaantje, achter de kieuwdeksels
gelegen, dat hen in staat stelt atmosferische lucht daarin op te slaan en die
tegebruiken als een soort toevoeging aan hun ademhaling.Dat weer maakt het mogelijk
in biotopen te leven die
zonder zo'n accessoire (bijkomende) ademhaling betrekkelijk ontoegankelijk zouden
zijn. Bepaalde soorten die praktisch recht onder de evenaar wonen komt dat goed
van pas in het zeer warme, dus zuurstofarme milieu aldaar. Het is een misvatting
te veronderstellen dat de labyrintvissen allemaal daar leven.Met name de Afrikaanse
soorten worden vaak in zwartwater-riviertjes met redelijke stroming gevonden
Ze zijn
ingedeeld in vier families: 1. de ANABANTIDEA, met de soorten
Anabas en Ctenopoma. Hiervan heeft alleen de tot Afrika beperkte
groep Ctenopoma aquaristisch betekenis
2. de BELONTIIDAE die weer onderverdeeld zijn in de onderfamilies
........................a. Belontiinae met
het geslacht Belontia, >>>>>>>>>>>>b.
de Macropodinae met de geslachten Betta, ...........................Macropodus,
Malpulutta, Parosphromenus, ...........................Pseudosphromenus
en Trichopsis. |
c.
de Trichogasterinae met de geslachten Colisa, ...........................Ctenops,
Parasphaerichthys, Sphaerichthys en ...........................Trichogaster.
Uit deze groep komen de meeste populaire aquariumvissen
3.
de HELOSTMATDAE met Helostoma. Uit deze groep stamt de destijds
razend populaire zoenvis en dan wel de blanke vorm.
4. de OSPHRONEMIDAE met het geslacht Osphromenus, dat
voor de aquaristiek nauwelijks betekenis heeft.
De verspreiding van de labyrintvissen blijft volgens de huidige stand van
de wetenschap beperkt tot Oost- en Zuidoost-Azië en Westelijk en Zuidelijk
Afrika. Het merendeel van de geslachten leven in het Oost- en Zuidoostaziatische
gebied. De vindgebieden liggen tussen, ruwweg geschat, 18 gr NBr en 20 gr ZBr.
In Afrika zelfs nog wel lager. Dat houdt in de klimatologische omstandigheden
in het verspreidingsgebied sterk wisselen. Bepaalde soorten verlangen dus een
contstante vrij hoge temperatuur, terwijl andere in hun natuurlijke biotopen een
lagere en vooral sterk fluctuerende temperatuur gewend zijn.In
Afrika treffen we soorten uit de gelachten Ctenopoma, Oshimia en Sandelia, waarvan
de laatste twee voor de aquaristiek nauwelijks betekenis hebben.
Zie ook de pagina's 38, 39 en 40
|