terug naar de startpagina
Obligate slakkenhuisbewoners

.Neolamprologus callipterus
Neolamprologus signatus
m.
Neolamprologus signatus
vr
Neolamprologus ocellatus
Neolamprologus meleagris.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46
..........................................................................

Dat bepaalde cichliden slakkenhuizen bewonen wordt door de wetenschap gezien als een evolutionaire ontwikkeling: Cichliden die vanwege overbevolking uit hun holen werden verdreven geraakten buiten het litoraal en moesten een nieuwe schuilplaats zoeken. Verreweg het merendeel van deze dieren vielen ten prooi aan predatoren. Enkele slaagden er wellicht in een andere rotskust te bereiken en daaruit ontstond een andere varieteit of misschien wel een nieuwe soort. Andere maakten halt bij de lege huisjes van slakken (Neothauma tanganyicense) waarin ze bij gevaar schuilgelegenheid vonden. Als ze tenminste zo klein waren dat ze daarin pasten. Degene die te groot groeiden vielen alsnog ten prooi aan de rover. Deze slectie bracht in de loop der tijden aparte klein blijvende soorten voort. Gezien de rijke variatie aan soorten en ondersoorten moet die ontwikkeling zich al wel gedurende ettelijke duizende jaren afspelen.
De eerste stap in die ontwikkeling tot slakkenhuisbewoner maakten soorten die een slakkenhuis bewonen als hen dat zo uitkomt. Dan gaat het om Neolamprologus laparogramma (BILLS & RIBBINK, 1977), Neolamprologus signatus (POLL, 1956) en Neolamprologus kungweensis ( POLL, 1952) Ze leven boven een modderige bodem, waarin zich gemakkelijk gangen laten graven maar die, als er slakkenhuizen aanwezig zijn, deze betrekken en zich zo de inspanning van het graven van een woning besparen. De vissen zijn in Nederland niet zo bekend. Van de twee eerstgenoemden hebben de mannetjes een meer of minder duidelijke streeptekening, de vrouwtjes een metallic groen- of paarsachtige vlek op de flanken. Bij de laatste soort heeft meestal alleen het vrouwtje een donkere vlek in de rugvin. Een verdere groep heeft zich zodanig aan het leven in een slakkenhuis aangepast dat ze gedurende praktisch hun hele leven aan slakkenhuizen gebonden zijn. Het betreft Neolamprologus ocellatus (STEINDACHNER,1909), Neolamprologus wauthioni (POLL, 1949), Neolamprologus meleagrisch (BUSCHER, 1991), Neolamprologus speciosus

(BUSCHER, 1991) De soorten zijn qua gedrag en afmetingen (de mannetjes worden ca 6, de vrouwtjes 4 cm) alsmede aan hun tekening en kleur goed te onderscheiden. Neolamprologus ocellatus heeft een vrij onopvallend pakje zonder iets opwindends of het zou de blauwachtige metaalglans op de flanken moeten zijn, maar die vinden we in meer of mindere mate ook terug op de flanken van Neolamprologus meleagris en Neolamprologus speciosus. De laatste is herkenbaar aan een onduidelijk zebrapakje en de N. meleagris heeft een een aantal rijen witte punten in de rugvin die je niet over het hoofd kunt zien. De mannen en de vrouwen hebben ieder een slakkenhuis. Deze bevinden zich op een zandige ondergrond en worden zodanig begraven dat slechts de opening boven blijft. In de natuur is er sprake van duidelijke paarvorming. In het aquarium neigen de mannen naar veelwijverij waarbij een mannetje meerdere wijfjes in zijn territorium duldt en met hen afwisselend paart en jongen grootbrengt. Vertaald naar de aquariumomstandigheden betekent dit, dat we ze onderbrengen in een aquarium met een duidelijke zandbodem (het grint op de foto's boven is een duidelijke misser). Voor het aantal exemplaren lijkt het verstandig rekening te houden met het gegeven dat deze kleine visjes een behoorlijke onderlinge agressie aan de dag leggen.Neolamprologus calliurus (BOULENGER,1906) is lange tijd aangezien voor Neolamprologus brevis en ook met die naam benoemd. Wie goed kijkt kan zien dat de mannetjes van de hier afgebeelde soort een staart heeft waarvan de buitenste stralen iets verlengd zijn hetgeen resulteert in een liervormige staart. Ook de vlek achter het oog is doorgaans veel groter en helderder.Er komen populaties voor in de omgeving van Tembwi alsook aan de noord-oostelijke kust. herkenbaar aan een onduidelijk zebrapakje en de N. meleagris heeft een een aantal rijen witte punten in de rugvin je niet over het hoofd kunt zien. Ze zijn alle vier gedurende praktisch hun hele leven aan schelpen gebonden. De mannen en de vrouwen bewonen ieder een eigen slakkenhuis.