Van
het eerder genoemde verschil in aantallen wervels is aan de buitenkant niets te
zien. Maar Cyprichromis en Paracyprichromis verschillen ecologisch
en gedragsmatig zo van elkaar dat de nieuwe onderverdeling ook voor de leek acceptabel
lijkt. Op de eerste plaats bestaat er bij de eerste de z.g.n. dichromatie bij
de mannetjes. Voor zover nu bekend komt dit verschijnsel slechts bij vertegenwoordigers
van het geslacht Cyprichromis voor; de mannetjes van dezelfde populatie
zijn totaal verschillend gekleurd. Een deel van de vissen heeft een krachtig gele
staart het andere deel een blauw gekleurde staartvin. Dit bij de cichliden uit
het Tanganjikameer nogal ongewone verschijnsel is mede oorzaak van de populariteit
van deze ciochliden. Naar de achtergronden ervan, b.v hoe het vererft of welke
biologische functie het heeft, kan men slechts gissen. Ekologie en Levenswijze. Omdat
deze dieren zeer uitgesproken eisen stellen aan hun leefomgeving die slechts aan
bepaalde delen van de oever voorkomen, en ook omdat hun voorkomen dikwijls beperkt
is tot de wat diepere regeionen zijn ze maar moeilijk op te sporen en zonder duikeruitrusting
nauwelijks te vangen of gade te slaan. Al naargelang de soort ligt de bovengrens
van hun verspreiding bij een waterdiepte van drie tot 15 meter. Vooral Paracyprichromis
nigripinnis schijnt een grote diepte te verkiezen terwijl P. brieni wat minder
diep te vinden is. Ze komen uitsluitend voor boven een rotsachtige ondergrond.
Daar leven ze sociaal in grote samenhangende plaatsgebonden groepen. Bij Cyprichromis
leptosoma zijn vaak scholen aangetroffen die uit meer dan duizend individuen
bestonden; voornamelijk vrouwelijke dieren die eieren uibroedden of met de keelzak
vol jongen. Alleen aan de randen van deze formaties werden ook grotere aantallen
mannetjes aangetroffen die ofwel de wijfjes het hof maakten of onderling in geritaualiseerde
gevechte verwikkeld waren. Hoewel Paracyprichromis brieni ook wel eens
op de vindplaatsen van Cyprichromis-soorten voorkomt, hebben de vertegenwoordigers
van beide geslachten een uitgesproken voorkeur voor heel verschillende leefruimten.
Terwijl P. brieni zich slechts zelden ver van de ondergrond verwijdert, houden
de Cyprichromis-soorten zich bij voorkeur op grotere afstand van het |
substraat
in het vrije water op. Loodrechte rotswanden langs het onderste deel van steile
kusten zijn voor Cyprichromis leptosoma duidelijk de favoriete verblijfplaats.Alle
haringcichliden zijn planktoneters, die zich zowel van kleine kreeftachtigen uit
de Cyclopsfamilie als met planktonische algen voeden (BÜSCHER, 1991). Hun
bek, die ze als een soort buis naar voren kunnen uitschuiven is een speciale aanpassing
aan deze manier van voedsel opnemen. Ook in het aquarium kunnen we dat zien als
we ze voeren met watervlooien of de nauplien van pekelkreeftjes. Zo nemen de haringcichliden
in het Tanganjikameer dezelfde plaats en functie in als de Utaka's uit het geslacht
Copadichromis in het Malawimeer. Van deze cichliden die goed onderzocht
zijn weet men dat ze zich in bij voorkeur reusachtig grote groepen tegen de loodrechte
wanden van onderwaterriffen ophouden omdat hun voedsel hen daar door een stroming
wordt toegevoerd. (FRYER & ILES, 1972). Men vermoedt dat op plaatsen waar
in het Tanganjikameer aan de steile kusten de haringcichliden in de eerder vermelde
grote aantallen voorkomen dezelfde ecologische omstandigheden worden aangetroffenten
van het. Voortplanting
Alle haringcichliden zijn maternale muilbroeders. dat houdt in dat het kuit onmiddellijk
nadat het is afgezet door het wijfje in de bek wordt genomen en daar wordt uitgebroed.Omdat
de eieren zeer groot zijn en voor een groot deel uit dooier bestaan , duurt het
ook bij hogere temperaturen langer dan vier weken, voordat de jongen die dan al
12 mm lang zijn, uit de bek worden losgelaten. Waarnemingen in het aquarium toonden
aan dat Paracipichromidi substraatleggers zijn terwijl Cyprichromidi
vrijleggers zijn. De beide Paracyprichromis-soorten zetten bij voorkeur aan loodrechte
vlakken af. De vrouwtjes gaan onderste boven hangen en wachten zo lang tot het
afgezette ei dat tussen het lichaam en het substraat zinkt de muil bereikt, om
het dan op te zuigen. De Cyprichromis-soorten leggen hun eieren daarentegen in
het open water ver van het substraat. de eieren worden een voor een uitgestoten
en zinken naar beneden Nadat een ei gelegd is draait wijfje zich bliksemsnel om
om het wegzinkende ei te volgen en het op dezeelfde manier als voedsel wordt opgenomen
met de muil op te zuigen. |